Ga door naar hoofdcontent
ArtikelenDankzij logopedie lukt het wél

Dankzij logopedie lukt het wél

Dinsdag 4 maart 2025

Naar een verjaardag, een praatje maken op straat, overleg met een collega; voor de meeste mensen vanzelfsprekend. Maar wat als dat niet vanzelf gaat? Communicatieve participatie, oftewel meedoen aan situaties waarbij je moet communiceren, is dan een stuk lastiger. Een docent, een stottertherapeut en een ervaringsdeskundige vertellen hoe een logopedist kan helpen.

Nicole ter Wal is logopedist, werkt als docent op de opleiding Logopedie op de Hogeschool Utrecht en doet promotieonderzoek.

Communicatieve participatie is hèt doel van logopedie

“Ik ontwikkel een meetinstrument, in de vorm van een vragenlijst waarmee logopedisten de participatiepro­blemen bij volwassenen met communicatieproblemen kunnen inventariseren. De uitkomst biedt handvatten bij het opstellen van doelen die gericht zijn op het weer kunnen meedoen aan situaties in het dagelijks leven waarvoor je communicatie nodig hebt. Binnen­kort komt er een verkorte versie uit met maximaal tien vragen. We werken toe naar een computer adaptief systeem, waarbij de persoon vijf tot zeven meer geper­sonaliseerde vragen krijgt. Op de lange termijn is het de bedoeling dat logopedisten het meetinstrument ook kunnen gebruiken om de behandeling te evalue­ren met de cliënt.

Die communicatieve participatie, want daar gaat het over, is wat ons als mensen bindt. Het gaat over het kunnen deelnemen aan de maatschappij, deel zijn van het grotere geheel. Communicatieve participatie kan iets heel praktisch zijn, zoals een afspraak maken met de huisarts of een broodje bestellen bij de bakker. Maar het gaat ook over gesprekken voeren met vrienden en familie, bijvoorbeeld over moeilijke of verdrietige onderwerpen.”

Niet meer naar de groenteboer

“Communicatieve participatie is hèt doel van logope­die. Daarom hebben we een meetinstrument nodig om dat te kunnen meten. Wij willen dat die cliënt buiten onze kamer weer kan deelnemen aan situaties waar­aan hij wil meedoen. Ik had een cliënt die door een communicatieprobleem niet meer naar de groente­boer en de slager kon. Hij ging dus maar naar de supermarkt voor groente en vlees. Maar zei: ‘Ik vond die gesprekjes met de slager en de groenteboer zo waardevol. Zij weten wie ik ben, daar wil ik weer naar terug.’ Dat is een heel duidelijk doel, vanuit het per­spectief van de cliënt.

Een andere cliënt had een eigen bedrijf, maar kon niet meer het werk doen dat hij deed. Toen zijn we samen gaan kijken naar wat nog wel lukte. En welke compensatiestrategieën hij daarvoor kon gaan gebrui­ken. Dat was echt maatwerk, want dat betekende ook dat ik naar dat bedrijf moest om te kijken wat hij nodig had.

De vragenlijst is er nog niet. Ik heb wel een tip voor logopedisten om nu al op een meer gestandaardi­seerde manier de problemen in kaart te brengen die de client ervaart. Een mooi middel om samen met de cliënt doelen helder te krijgen, is een dagboek. De cliënt beschrijft van een willekeurige dag welke situaties moeilijk zijn door zijn of haar communicatie­probleem. Dat kan een geschreven dagboek zijn, maar foto’s, video of audio zijn ook zeer geschikt. Zo krijg je als logopedist een goed beeld van de zaken waar de cliënt tegenaan loopt en is daarmee een mooi vertrekpunt om doelen te bespreken en die voor ogen te houden.”

Robin Kleijweg is logopedist, met als specialisatie stottertherapie. Ze werkt als stottertherapeut bij Stottercentrum Rotterdam.

Samen zoeken we naar de hulpvraag en het einddoel

“Voor mij is communicatieve participatie: in het dage­lijks leven zonder belemmeringen en op je eigen manier kunnen communiceren met anderen, waarbij je je zeker voelt. Bij stottertherapie merk ik dat die com­municatieve participatie altijd is aangedaan. In de diagnostische fase onderzoek ik hoeveel last iemand ervaart van het stotteren, zowel fysiek als mentaal. We zoeken samen naar wat nodig is om de hulpvraag te beantwoorden en tot het einddoel te komen. Ik vraag in hoeverre de cliënt last heeft van het stotteren: hoe vaak voel je je boos of verdrietig of schaam je je? Ik probeer ook te achterhalen hoe het sociale leven van iemand eruitziet. Aan kinderen vraag ik: hoe zou je leven eruitzien als je het stotteren uit het raam zou kunnen gooien? Uit de antwoorden die cliënten geven, komen vaak dingen die gericht zijn op belemmeringen in de communicatieve participatie. Een kind wil bij­voorbeeld niet meer spelen met vriendjes en vriendin­netjes, omdat ze iets zeggen over de manier waarop dat kind praat. Een puber wil niet naar school, omdat hij bang is dat hij wordt gepest vanwege het stotteren. Een volwassene wil een nieuwe baan, maar durft niet te solliciteren, omdat ze bang is dat ze niet wordt geaccepteerd.”

Werken aan acceptatie

“Je bent bij stottertherapie vaak niet alleen bezig met oefeningen om makkelijker te spreken of makkelijker te stotteren, maar ook met iemands mindset rondom stotteren. Wat werkt belemmerend of negatief en wat helpt juist wel? Het is natuurlijk supervervelend dat je stottert. Uit onderzoek weten we dat als iemand na zijn zesde jaar nog stottert, dat het waarschijnlijk nooit meer helemaal overgaat. Dus hoe kun je er dan het best mee omgaan? Vaak is expres stotteren onderdeel van de therapie. Door iets vaak te doen, wordt het steeds makkelijker en steeds minder erg. Zo werkt dat ook met stotteren. Dus we werken aan minder gevoelig worden voor het stotteren, aan acceptatie. Eerst stot­tert de cliënt alleen expres in veilige situaties en ver­volgens bouwen we het langzaam op.

Ik had een jongen van 14 die heel graag een bijbaantje wilde, maar dat niet durfde aan te gaan. We zijn daar langzaam naartoe gaan werken, onder andere via expres stotteren, van veilige situaties naar moeilijk. Dat bijbaantje was de moeilijkste situatie voor hem. Die behandeling is inmiddels afgerond en hij heeft een bijbaantje.”

Jessica Huttinga kreeg op haar vierde de diagnose verbale ontwikkelingsdyspraxie, een vorm van tos. Ze doet een mbo-opleiding niveau 4.

Ik heb geen handicap, ik praat gewoon een beetje anders

“Toen ik op mijn vierde naar de basisschool ging, kwam ik niet goed mee. Ik begreep alles wel, maar kon mij niet verstaanbaar maken. Ik heb een spraakstoornis die met beweging te maken heeft: mijn mond wil zich niet goed bewegen. Mijn tongspieren zijn aan de zij­kant verslapt. Ik heb een zware vorm, dus zoals ik nu praat, blijft het. Vroeger had ik moeite met de j en de s. Die kan ik inmiddels goed uitspreken. Al doe ik de s niet door het midden, zoals het hoort, maar aan de zij­kanten, langs mijn tanden. Samengestelde klinkers kan ik niet uitspreken. Ik heette Heuzinga (Huizinga, red.). Dat was de achternaam van mijn vader. Nou, je hoort het al, dat uitspreken lukt dus niet. Op mijn achttiende heb ik de achternaam van mijn moeder aangenomen: Huttinga. Dat kan ik tenminste uitspreken. Sommige mensen vragen of ik uit Duitsland kom, ze denken dat ik met een Duits accent praat. Of ze vragen of ik slecht­horend of doof ben.”

Door logopedie goed te verstaan

“Vanaf groep 2 ben ik naar het speciaal onderwijs gegaan, tot groep 5. Vanaf toen ging ik terug naar regu­lier onderwijs met een ambulant begeleider, tot groep 7. En ik kreeg elke week logopedie. Alles bij elkaar heb ik tien jaar lang intensieve therapie gehad. Zo’n beetje alle oefeningen heb ik gedaan. Spelletjes, mijn gezicht vastpakken zodat ik lettergrepen kon voelen, praten terwijl ik in de spiegel keek. Ik ben nu goed te verstaan. Dat was me zonder logopedie nooit gelukt. Ik heb nooit last gehad van mijn TOS in de omgang met vrienden en vriendinnen. Maar op school was het wel lastig. Bijvoorbeeld toen ik in groep 8 Engels kreeg. Als je je moedertaal al niet 100 procent beheerst, hoe moet je dan Engels leren? Na de middelbare school heb ik de mbo-opleiding Allround Hospitality Mede­werker niveau 3 gedaan. Ik ben dus opgeleid voor een baan op de voorgrond, als visitekaartje van een bedrijf. Maar een baan vinden, lukte niet. Elke keer als ik solli­citeerde, kreeg ik de vraag of ze voor mij loonkosten­subsidie konden aanvragen. Dat kan niet, want ik sta niet in het doelgroepregister van het UWV. Daar kom je in als je een handicap hebt. En ik heb geen handicap, ik praat gewoon een beetje anders. Maar met mijn IQ is niks mis. Daarom doe ik nu de vervolgopleiding: mbo Leidinggevende leisure & hospitality, niveau 4.”

ONDERZOEK NAAR COMMUNICATIEVE PARTICIPATIE

In het onderzoeksproject COPE wordt communicatieve participatie onderzocht: hoe kan het een centrale plek krijgen in logopedisch handelen? In het eerste deel van het onderzoek ontwikkelen de onderzoekers een meetinstrument. Die is gericht op het meten van communicatieve participatie vanuit het perspectief van kinderen en jongeren. In het tweede deel van het onderzoek ontwikkelen de onderzoekers een praktische methode voor logo­pedisten om samen met cliënten behandeldoelen op te stellen voor communicatieve participatie. Het onderzoek is naar verwachting in het najaar klaar. Meer over het onderzoek vind je op www.nvlf.nl/informatie/over-cope. Er is ook een podcast over dit onderwerp. Die kun je vinden op Spotify onder de naam Communiceren is meedoen.

Auteur(s)

Afbeelding voor Suus van Geffen

Suus van Geffen