Indirecte taaltherapie met ouders van kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS)
Samenvatting
Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) profiteren van aangepast taalaanbod en specifieke taalstimulering. Het lijkt vanzelfsprekend om ouders te betrekken bij therapie voor jonge kinderen met TOS, omdat jonge kinderen de meeste tijd thuis met hun ouders doorbrengen. Een effectieve werkwijze voor indirecte taaltherapie is het ImPACT-programma (Improving Parents as Communication Teachers). Dit programma is ontwikkeld voor kinderen met autisme en recent aangepast voor kinderen met TOS. In een wetenschappelijk onderzoek bij kinderen die gespecialiseerde TOS-behandelgroepen bezoeken, is de effectiviteit van dit programma (indirecte logopedie via ouders) vergeleken met directe logopedie. Resultaten uit dit onderzoek wijzen op een significante vooruitgang van de kinderen, zowel in de taalontwikkeling als de spraakontwikkeling. Er was geen verschil in vooruitgang tussen de indirecte en directe taaltherapiegroepen. Ouders in de indirecte taaltherapiegroep verbeterden hun taalaanbod en voelden zich bovendien meer capabel om de taalontwikkeling te stimuleren. De ouders van kinderen uit de andere groep voelden zich juist minder capabel. De logopedisten en ouders waren positief over het programma. Dit artikel beschrijft de effectiviteit van indirecte taaltherapie voor kinderen met TOS en bestaande programma’s die Nederlandse logopedisten gebruiken. Vervolgens presententeren we een nieuw behandelprogramma voor indirecte taaltherapie waarbij ouders gelijkwaardige partners van de logopedist zijn.
Artikel
Eigen regie en autonomie van burgers is in onze huidige maatschappij in toenemende mate belangrijk. Voor de logopedische behandeling van kinderen met TOS vraagt dit van logopedisten dat ze de ouders als gelijkwaardige partners zien en bij de behandeling betrekken. Volgens de Richtlijn Logopedie bij TOS (NVLF, 2017) kiest de logopedist de inhoud, vormen van behandeling en behandeldoelen in overleg met ouders op basis van (onder meer) de voorkeur van de ouders. Handvatten voor dit laatste verschenen onlangs in een artikel in dit tijdschrift (Klatte et al, 2019a). In de Kennisagenda Logopedie noemt stakeholder DSW Zorgverzekeraar expliciet de ‘eigen verantwoordelijkheid van ouders’ (NVLF, van Ewijk et al, 2018). De kennishiaten in de Kennisagenda bleken uit systematische reviews en richtlijnen in combinatie met knelpunten vanuit het werkveld, dat wil zeggen logopedisten en stakeholders zoals verwijzers en Jeugdgezondheidszorg. De Kennisagenda bevat veel vragen van logopedisten over de samenwerking met ouders van kinderen met TOS. De kennisbehoeften van logopedisten ‘richten zich vooral op substitutie van de zorg naar ouders en/of andere professionals en op innovatie van de interventie en meetinstrumenten’. Verbeteren van kennis over ‘Effectiviteit en doelmatigheid van indirecte versus directe therapie’ en over het ‘Effect van ouderparticipatie op therapie-effect en klanttevredenheid’ heeft hoge prioriteit, blijkt uit de Kennisagenda.
Een manier om ouders actief te laten participeren in de logopedische behandeling bij kinderen met TOS is het trainen van ouders via indirecte taaltherapie tot co-therapeut. Dit betekent dat de logopedist ouders leert responsief te reageren op de communicatiepogingen van hun kind en hen daarnaast taalstimulerende technieken leert, passend bij de aard van de TOS (Gerrits et al., 2017). Het succes van indirecte taaltherapie hangt echter niet alleen van de logopedist af maar ook van de ouders. De ouders moeten in staat zijn nieuwe vaardigheden aan te leren en die toe te passen in het dagelijks leven. De logopedist heeft capaciteiten en gesprekstechnieken nodig om ouders hierbij te helpen, waaronder coachingsvaardigheden. De logopedist-als-coach heeft daarom niet alleen expertise over behandeltechnieken nodig, maar ook kennis over leerprincipes die bij volwassenen een rol spelen (Neijen- huis, 2018). Voor effectieve indirecte taaltherapie is het nodig dat logopedisten: 1) zich bewust zijn van de visie van de ouders op de behandeling, 2) zich bewust zijn van hun eigen visie op (indirecte) taaltherapie en van hun voorkeuren, 3) weten wat de specifieke communicatieve behoeften van een kind zijn (Roberts & Kaiser, 2011).
Veel kinderen met TOS hebben niet alleen taalproblemen, maar zijn ook slecht verstaanbaar door spraakproblematiek. Shriberg & Kwiatkowski (1994) schatten de prevalentie van fonologische problematiek op ongeveer 7,5% bij kinderen tussen drie en elf jaar. De helft tot driekwart van die groep heeft ook een TOS. Bij een interventiestudie van indirecte taaltherapie bij kinderen met beide problemen, bleken logopedisten zich zorgen te maken of ze deze kinderen waardevolle behandeling zouden onthouden bij een indirecte therapie aanpak (Zwitserlood-Nijenhuis et al., submitted). Voor behandeling van de spraakproblemen zijn immers specifieke scholingen voor logopedisten ontwikkeld, bijvoorbeeld scholing in Fonologische stoornissen of PROMPT-behandeling. Uit internationaal onderzoek blijkt echter dat indirecte taaltherapie net zo effectief is voor de spraakontwikkeling als directe taaltherapie (Lawler et al., 2013). Dit gegeven is in Nederland niet zo bekend en ook nog niet onderzocht met Nederlandse kinderen met TOS.
In dit artikel bespreken we de effectiviteit van indirecte taaltherapie voor kinderen met TOS en de programma’s die Nederlandse logopedisten gebruiken. Vervolgens presenteren we een nieuw behandelprogramma voor indirecte taaltherapie waarbij ouders gelijkwaardige partners van de logopedist zijn. Een recente interventiestudie laat zien dat dit behandelprogramma een waardevolle aanvulling is op bestaande behandelmethoden, zowel voor het verbeteren van taalvaardigheid als voor spraakproblemen.
Effectiviteit van indirecte taaltherapie
Indirecte taaltherapie met ouders is effectief, blijkt uit internationaal onderzoek (Law et al., 2003, Roberts & Kaiser, 2011). In de meta-analyse van Roberts & Kaiser (2011) komen duidelijke aanwijzingen naar voren dat zowel taalbegrip als taalproductie van kinderen met TOS significant vooruitgaan met indirecte taaltherapie. De nieuwe woorden en zinsconstructies generaliseren beter naar allerlei dagelijkse situaties dan met directe taaltherapie. Wanneer ouders thuis stimulerend taalaanbod gebruiken, vergroot dit bovendien de kans op een blijvend effect op de taalontwikkeling. Indirecte taaltherapie vermindert misverstanden tussen ouders en kinderen en zorgt ervoor dat een kind meer kan profiteren van het taalaanbod (Gerrits et al., 2017). De basis van alle behandelprogramma’s voor indirecte taaltherapie is: 1) input versterkend taalaanbod, zodat een kind taalaanbod beter kan begrijpen, bijvoorbeeld een laag spreektempo, 2) productie uitlokkend taalaanbod zonder spreekdruk, bijvoorbeeld stiltes laten vallen, weinig vragen stellen, 3) feedback geven op de correctheid en begrijpelijkheid van de uiting van een kind, zodat een kind zich begrepen voelt, bijvoorbeeld met ‘recasting’ ofwel gecorrigeerd herhalen van een woord of uiting (van den Dungen, 2006). De logopedist heeft hiervoor verschillende middelen, zoals ouders uitleg geven over taalstimulerende technieken, deze met ‘modeling’ aan ouders voordoen of met video-opnames van de ouder-kind interactie. De hoeveelheid stimulerend taalaanbod is beduidend groter wanneer ouders de taalontwikkeling in het dagelijks leven stimuleren dan met alleen directe taaltherapie van een logopedist.
Indirecte taaltherapie in Nederland
Hoewel logopedisten ouders van jonge kinderen graag bij de behandeling betrekken, lijken ze dat niet altijd vanzelfsprekend te doen. In een onderzoek onder logopedisten uit Groot-Brittannië noemen logopedisten het betrekken van ouders een ‘uitdaging’ ofwel ‘niet eenvoudig’ (Klatte et al., 2019b). Waarschijnlijk ervaren Nederlandse logopedisten dat ook. Uit twee enquêtes blijkt dat ze vooral kiezen voor directe taaltherapie bij kinderen met TOS. Een enquête over indirecte logopedie uit 2015 onder 132 leden van de LinkedIn-logopediegroep liet zien dat een groot deel van de respondenten meer dan 20 jaar werkervaring had en dat 73% voornamelijk kinderen met TOS behandelde (Zwitserlood- Nijenhuis, 2015). Ruim de helft van hen (54%) werkte alleen via directe logopedie. Ouders werden wel betrokken bij de behandeling, bijvoorbeeld door huiswerk te bespreken of hen bij de behandeling aanwezig te laten zijn. Slechts 20% van de logopedisten trainde ouders tot co-therapeut. Bijna alle logopedisten (88%) gaven aan behoefte te hebben aan meer informatie over indirecte logopedie en 31% wenste scholing. In een enquête uit 2017 onder 105 Nederlandse eerstelijns logopedisten, het speciaal onderwijs en de TOS-behandelgroepen gaven bijna alle logopedisten aan dat ze kinderen met TOS voornamelijk met directe logopedie behandelen (Gerrits et al., 2019). Ongeveer de helft van de respondenten combineert directe en indirecte therapie door ouders adviezen te geven of bijvoorbeeld met het Hanen Ouderprogramma. Indirecte logopedie bij de TOS-behandelgroepen bestaat vooral uit het coachen van pedagogisch medewerkers. Deze enquêtes zijn mogelijk niet representatief voor de beroepsgroep logopedisten die kinderen met TOS behandelt, maar zeker indicatief. In beide enquêtes werd indirecte taaltherapie in ieder geval niet als meest gebruikte behandeloptie genoemd.
Effectiviteit van Nederlandse programma’s voor indirecte taaltherapie
In Nederland zijn diverse onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van programma’s voor indirecte taaltherapie. Hieronder bespreken we het Hanen Ouderprogramma, Video Home Training, het COCP-programma en TOLK.
Het Hanen Ouderprogramma is bij veel logopedisten bekend (Manolson, 1992) en in Nederland vertaald als ‘Praten doe je met zijn tweeën’ (Pepper & Weitzman, 2004). Het bestaat voor een belangrijk deel uit ouderbijeenkomsten. Baxendale en Hesketh (2003) vergeleken een groep kinderen waarvan ouders het Hanen Ouderprogramma volgden met een groep die directe logopedie kreeg. Beide groepen gingen vooruit zonder significant groepsverschil. Een specifiek Hanen Ouderprogramma is Target Word voor peuters tussen 18 en 30 maanden met een achterblijvende taalproductie (Earle & Lowry, 2006). De behandeling bestaat uit vijf groepsbijeenkomsten voor ouders met een gecertificeerde logopedist en twee individuele sessies met video-opname van de ouder-kind interactie. Ouders leren taalstimulerende technieken en kiezen 10 doelwoorden die ze veel benadrukken in functionele situaties met hun kind. De effectiviteit ervan is onderzocht bij 30 tweejarigen en vergeleken met een controlegroep die geen behandeling kreeg (Kruythoff-Broekman et al., 2016, 2019). In de Target Word-groep was de expressieve woordenschat een jaar na de eerste meting significant hoger dan in de controlegroep. Bij de tweede meting, op vierjarige leeftijd, was dit groepsverschil echter verdwenen. De achterstand in de woordenschat was bij de meeste kinderen ingehaald. De gemiddelde zinsontwikkeling liep echter bij alle kinderen nog steeds achter. De onderzoekers vermoeden dat taalstimulering bij driejarigen veel meer gericht zou moeten zijn op verbetering van de zinsbouw dan op de woordenschat. Ouders in de Target Word-groep gebruikten significant meer taalstimulerende strategieën bij de nameting, in vergelijking met de andere ouders. Vermindering van spreekdruk door Target Word-ouders bleek samen te hangen met verbetering van de taalproductie van hun kinderen.
Een ander bekend programma is Video Home Training (VHT) (Weiner, Kuppermintz & Guttmann, 1994; Forsyth, Kennedy & Simpson, 1995) waarbij logopedisten met ouders geslaagde interactiemomenten identificeren in video-opnames met het doel deze uit te breiden. Van Balkom et al. (2010) onderzocht de effectiviteit van VHT door een groep kinderen waarvan ouders VHT kregen, te vergelijken met kinderen die directe logopedie kregen. Direct na de interventie werd geen significant verschil gevonden tussen beide groepen. Bij de tweede nameting bleek de grammaticale complexiteit significant beter in de VHTgroep. Het niveau van bewijs is echter zeer laag (NVLF, 2017).
Het COCP-programma is wat minder bekend (Heim & Jonker, 1996). COCP staat voor ‘Communicatieve Ontwikkeling van niet of nauwelijks sprekende kinderen en hun Communicatie-Partners’. De doelgroep bestaat uit niet/nauwelijks sprekende kinderen met een motorische en/ of verstandelijke handicap. De taalstimulerende technieken zijn vergelijkbaar met programma’s voor kinderen met TOS. Middelen van het COCP-programma zijn ouder/verzorger-kind sessies en groeps- bijeenkomsten met video-opnames. In een exploratieve studie met negen deelnemers (Heim, Veen & Velthausz, 2011) was er een significante verbetering van taalstimulering door ouders/verzorgers en in de balans in beurtnemen en spreekinitiatief. De bewijskracht van de studie lijkt echter laag door onder andere het ontbreken van een controlegroep en onderzoeker-bias.
Het TOLK-programma (Taal aanbieden, Overnemen, Luisteren, Kijken, Verheijden- Lels, 2008) is een voorlichtingsprogramma over taalstimulering bij een brede doelgroep. In een exploratief onderzoek zijn 8 peuters vergeleken met een controlegroep (Gerrits & van Doornik, 2012). Het effect van het TOLK-programma was niet te meten, omdat er te veel verschillen tussen de twee groepen waren die de vooruitgang konden beïnvloeden.
Directe feedback in indirecte taaltherapie
De bestaande programma’s voor indirecte taaltherapie gebruiken onder andere groepsbijeenkomsten met ouders en video-opnames als hulpmiddel. Logopedisten kunnen ouders ook directe feedback geven over hun taalstimulerende vaardigheden tijdens contacten met hun kind. Coaching-on-the-job en feedback krijgen over gedrag is voor volwassenen een van de basisprincipes voor het aanleren van nieuwe vaardigheden, naast informeren, oefenen en evalueren (Roberts et al., 2014, Neijenhuis, 2018). In Nederland bestaat zo’n programma met directe feedback voor ouders van kinderen met TOS echter nog niet. Voor kinderen met autisme (ASS) is er het ImPACT-programma voor het trainen van sociaal-communicatieve vaardigheden (Ingersoll & Dvortcsak, 2013). ImPACT staat voor ‘Improving Parents as Communication Teachers’. Feedback aan ouders is de kern van dit programma. Onderzoeksresultaten laten zien dat de taalontwikkeling van kinderen na behandeling significant vooruit gaat, dat ouders meer taalstimulerende technieken gebruiken en er een positief verband tussen beide is (Ingersoll & Wainer, 2013, Stadnick et al., 2015, Ingersoll et al., 2016). In België onderzocht van der Paelt (2014) de effectiviteit ervan bij kinderen met ASS en vond dat met ImPACT de sociale betrokkenheid, communicatie, imitatie en spelontwikkeling van de kinderen significant vooruitging. Deze resultaten maakten het ImPACT-programma een geschikte kandidaat om aan te passen voor kinderen met TOS. De aangepaste versie kreeg de naam ImPACTOS.
ImPACTOS-programma
Het originele ImPACT programma bestaat uit een individueel behandelprogramma en is bedoeld voor therapeuten met diverse achtergronden, zoals ergotherapeuten, logopedisten, gezinsbegeleiders en psychologen. Startpunt van het programma is gezamenlijk behandeldoelen opstellen met ouders. In de behandeling leren ouders twee soorten taalstimulerende technieken. Eerst leren ouders interactieve instructietechnieken, waarbij ze leren de betrokkenheid, imitatievaardigheden en spontane taal van het kind te verbeteren. Daarna leren ouders directe instructietechnieken waarbij ze cue’s en bekrachtiging gebruiken om taal uit te lokken. Voorwaarde voor gebruik van de directe technieken is een hoge motivatie van het kind voor een bepaalde activiteit. Ouders mogen de directe technieken maximaal één derde van de interactietijd toepassen. Ouders leren technieken aan de hand van het voorbeeld van de therapeut en directe feedback. De therapeut benoemt steeds het verband tussen wat ouders doen en het effect op hun kind. Een voorbeeld hiervan is: ‘Kevin kiepte met de vuilniswagen, je zei ‘leeg’ en bleef stil. Hij imiteerde je, mooi!’. De feedback is gericht op wat ouders goed doen. Maximaal een kwart van de feedbackmomenten is correctief. De therapeut en ouders eindigen met afspraken over oefenmomenten in dagelijkse (routine)situaties.
Uitgangspunt van de behandeling met ImPACTOS is een gelijkwaardige relatie tussen de logopedist en de ouders. De logopedist is de expert in TOS, de ouders zijn de expert over hun kind. Ouders hebben de regie in de behandeling; over het tempo, de hoeveelheid en soort oefensituaties. Ouders kiezen zelf de behandeldoelen, de logopedist vertaalt die in vaktermen en helpt ouders met een passende volgorde. ImPACTOS bestaat uit 12 behandelsessies. De logopedist bereidt de behandeling voor door verzamelen van de hulpvraag, diagnostische gegevens en informatie van andere behandelaars/ betrokkenen. De logopedist maakt daarmee een inschatting van de communicatieve behoeften van een kind. In de eerste behandeling observeert de logopedist de ouder-kind interactie en analyseert de taalstimulerende vaardigheden van ouders. In de volgende behandelingen komen alle interactieve en directe instructietechnieken aan bod. De logopedist kiest de volgorde in overleg met ouders aan de hand van de bevindingen. Ouders krijgen schriftelijke informatie per techniek. De interactieve technieken zijn: ‘Volg je kind’, ‘Imiteer je kind’, ‘Taalmodel geven en taal uitbreiden’ en ‘Leer je kind evenwichtig beurtnemen’. Directe instructietechnieken zijn: ‘Verleiden tot communicatie’ en ‘Leer je kind expressieve taal’. In de laatste behandeling staat samen boeken lezen centraal en gebruiken ouders alle technieken. Technieken die ouders moeilijk vinden, kan de logopedist in meerdere sessies oefenen. Optioneel zijn er verschillende oefeningen voor verbetering van twee communicatieve voorwaarden, namelijk gelaatgerichtheid en auditieve gerichtheid op taal. Voor kinderen met spraakproblemen leren ouders de techniek ‘Levendig taalaanbod’ met recasting te gebruiken en spelmateriaal te kiezen met bepaalde doelklanken.
De taalstimulerende technieken van ImPACTOS beogen niet alleen de taalontwikkeling maar ook de spraakontwikkeling te verbeteren. Kinderen met een TOS leren namelijk, net als kinderen zonder taalproblemen, fonemen uit hele woorden in lopende spraak. De onderbouwing hiervan komt uit diverse wetenschappelijke onderzoeken. Ten eerste blijkt recasting effectief te zijn voor het verbeteren van de spraakontwikkeling. In verschillende onderzoeken is het effect van recasting op de spraakontwikkeling en verstaanbaarheid vergeleken met traditionele spraakproductie-oefeningen, imitatie of ‘drill’-oefeningen (Camarata et al., 1993, 2002, 2006; Yoder et al., 2005). Behandeling met recasting en behandeling met spraakproductie-oefeningen bleken even effectief. Recasting bleek echter effectiever voor de verstaanbaarheid naarmate het klankrepertoire beperkter was. Een volgend argument komt uit onderzoek waarbij modeling en recasting gebruikt werd met als doel de morfologie te verbeteren (Engelse werkwoorduitgang /s/). Niet alleen de morfologie maar ook de spraakontwikkeling bleek vooruit te gaan (Leonard et al., 2004, 2006, 2008). Kortom, taalstimulering met hele woorden of uitingen zorgde voor verbetering van de spraakontwikkeling en verstaanbaarheid. Dus kinderen met TOS leren fonemen uit hele woorden. Het is daarom niet noodzakelijk om directe logopedie te geven bij kinderen met TOS en spraakproblemen. Mocht de verstaanbaarheid na een periode indirecte taaltherapie nog niet voldoende op niveau te zijn, dan kan de behandeling alsnog voortgezet worden in de vorm van directe logopedie (Camarata, 2010).
Effectiviteit ImPACTOS
Vanwege de behoefte om ouders meer te betrekken bij de behandeling is met de partners Pento, NSDSK en Auris een onderzoeksubsidie aangevraagd bij SIAC Programmaraad Verbindend Vernieuwen. De subsidie maakte het mogelijk het ImPACTprogramma aan te passen en een interventiestudie te doen. Projectleiders waren Karin Wiefferink (NSDSK) en Margo Zwitserlood- Nijenhuis. De aanpassing van ImPACT naar ImPACTOS gebeurde door Margo Zwitserlood- Nijenhuis met de andere auteurs en Astrid Kruythoff-Broekman. Projectleider Margo Zwitserlood-Nijenhuis testte ImPACTOS in een pilot met twee kinderen. Om de effectiviteit van het ImPACTOS-programma te meten is tussen 2015 en 2018 een onderzoek uitgevoerd bij zeven TOS-behandelgroepen van Pento, Auris en de NSDSK (Zwitserlood-Nijenhuis et al., submitted). De onderzoeksopzet was een gerandomiseerde, gecontroleerde studie (RCT). De logopedisten van de behandelgroepen zijn door Margo Zwitserlood-Nijenhuis geschoold in het programma. De behandelcoördinatoren van de groepen hebben in totaal 46 kinderen geworven. Deze kinderen hadden TOS zoals beschreven in de SIAC-indicatiecriteria. Meertalige kinderen en kinderen uit een gezin met ernstige psychische of verslavingsproblematiek waren uitgesloten van deelname. Deelnemende kinderen en ouders werden via loting verdeeld over de indirecte-taaltherapiegroep en de directe-taaltherapiegroep. Alle ouders kregen van de behandelgroep informatie over taalontwikkeling, gedrag en TOS en, wanneer nodig, gezinsbegeleiding thuis. Effectiviteit werd gemeten via drie meetmomenten: een voormeting (T0), eindmeting (T1, na 6 maanden) en retentiemeting (T2, na 12 maanden). Uitkomstmaten waren taaltestscores, de gemiddelde uitingslengte in woorden (MLU) en het percentage correcte consonanten (PCC) in 100 spontane taaluitingen (tabel 1).
Metingen bij de ouders bestonden uit analyse van het aantal mededelingen, vragen en recasts en de MLU tijdens spelen met hun kind. Daarnaast beoordeelden ouders met Visueel Analoge Schalen (VAS) de communicatieve participatie van hun kind, de ernst van hun zorgen en de mate waarin zij zich capabel voelden om hun kind te helpen. Bij de eindmeting kregen ouders uit de indirecte-taaltherapiegroep en logopedisten een enquête over hun ervaringen met het programma.
Uit het onderzoek kwamen de volgende resultaten:
- Kinderen gingen significant vooruit op taalbegripstesten (TBQ, WBQ), taalproductietesten (ZQ, WQ), in spontane taal (MLU, PCC) en communicatieve participatie. Er was geen verschil in vooruitgang tussen de indirecte en directe-taaltherapiegroep.
- Tussen T0 en T2 gingen ouders uit beide groepen minder praten bij een gelijkblijvend aantal uitingen van de kinderen (figuur 1). Ouders hielden dezelfde uitingslengte (MLU) terwijl die van kinderen toeneemt (figuur 2).
- Op T1 voelden ouders uit de indirectetaaltherapiegroep zich significant meer capabel hun kind te helpen, ouders uit de andere groep voelden zich minder capabel. Op T2 was dit beeld constant gebleven (figuur 3).
- Logopedie face-to-face-tijd: 10 uur face-to- face-tijd ouder indirecte-taaltherapiegroep versus 13 uur face-to-face tijd kind directe-taaltherapiegroep. Ouders waren positief en vonden het programma een aanrader voor anderen.
- Logopedisten vonden het programma praktisch, gestructureerd en goed onderbouwd en waardeerden de gelijkwaardigheid tussen ouders en logopedist.
Discussie
In dit onderzoek bij de TOS-behandelgroepen naar de effectiviteit van indirecte taaltherapie met ImPACTOS versus directe taaltherapie, ging de taal-spraakontwikkeling van de kinderen in beide condities even goed vooruit. Zowel de ouders in de directe-taaltherapiegroep als de ouders in de indirecte-taaltherapiegroep gebruikten meer taalstimulerend taalaanbod. Een mooi resultaat, want dat betekent dat zowel ImPACTOS als directe logopedie (ofwel de gebruikelijke behandeling) bij de TOS-behandelgroepen effectief zijn. Onze onderzoeksresultaten komen overeen met internationaal onderzoek waaruit blijkt dat kinderen voor zowel hun taalontwikkeling als hun spraakontwikkeling evenveel profiteren van indirecte taaltherapie als van directe (Roberts & Kaiser, 2011; Lawler et al. 2013). Uit onze studie blijkt ook dat ouders in de indirecte-taaltherapiegroep zich na behandeling beter in staat voelen hun kind te helpen dan de ouders uit de directe-taaltherapiegroep, die zich juist minder capabel gingen voelen. ImPACTOS draagt dus bij aan de autonomie van ouders. Mogelijk is ImPACTOS niet voor alle ouders geschikt, omdat de rol van co-therapeut te belastend kan zijn voor sommige ouders. Het programma is echter zo flexibel dat het voor de meeste ouders geschikt te maken is.
In de inleiding bespraken we dat logopedisten behoefte hebben meer te weten over de effectiviteit van indirecte versus directe taaltherapie en over de effectiviteit van ouderparticipatie (van Ewijk et al., 2018). Onze onderzoeksresultaten leveren hieraan een bijdrage. We bespraken ook dat de logopedist samen met ouders de behandelmethode en behandeldoelen kiest (NVLF, 2017). Gezamenlijke besluitvorming van logopedist en ouders (‘shared- decision-making’) draagt bij aan het slagen van de logopedische behandeling (Bruinsma, 2017). Logopedisten en ouders kunnen uit meerdere evidencebased behandelmethoden voor indirecte taaltherapie kiezen, waarvan ImPACTOS er een is. ImPACTOS onderscheidt zich van de andere door directe feedback aan ouders en ouders-als-partner van de logopedist. Nadeel is dat het programma in Nederland nog niet beschikbaar is. De komende tijd past Pento ImPACTOS en de scholing aan op basis van de onderzoeksresultaten en vervolginterviews met de logopedisten van het onderzoeksproject.
We weten niet of kinderen met TOS ouder dan vier jaar baat zouden kunnen hebben bij ImPACTOS. We hebben er echter wel aanwijzingen voor. Uit de meta-analyse van Roberts & Kaiser (2011) bleken namelijk positieve resultaten van indirecte taaltherapie bij kinderen tussen vier en zes. Pento overweegt een vervolgonderzoek bij meertalige kinderen met TOS. Niet alleen de logopedisten die aan het effectonderzoek meewerkten, maar logopedisten uit alle werkvelden die werken met kinderen met TOS ouder dan vier jaar, hebben behoefte meer te weten over de behandeling van deze kinderen. In de Kennisagenda Logopedie (2018) noemden logopedisten en logopedieopleidingen kennisverbetering over meertaligheid en TOS zelfs als hoogste prioriteit binnen het thema ‘Samenwerken rondom complexe casuïstiek’.
Conclusies
Indirecte taaltherapie met ImPACTOS verbetert de taalontwikkeling en spraakontwikkeling net zo goed als directe taaltherapie. Dit betekent dat ouders en logopedisten kunnen kiezen welke behandelvorm het beste bij het kind en de therapiedoelen past. Ouders en logopedisten hebben meer keuzevrijheid als er meer aanbod is van behandelprogramma’s voor indirecte logopedie. Ouders gaan zich met ImPACTOS capabel en zekerder voelen in de interactie met hun kind. Het behandelprogramma vraagt beduidend minder face-to-face-tijd van de logopedist dan directe taaltherapie.
Beschikbaarheid ImPACTOS
Pento zal ImPACTOS in 2020 aan het werkveld aanbieden met een tweedaagse scholing. Ook wil Pento het programma verder doorontwikkelen tot een e-learning module voor logopedisten met voorbeeldfilms Daarnaast onderzoekt Pento de mogelijkheden voor tele-logopedie.
Dankwoord
We bedanken alle ouders en kinderen voor hun deelname aan het onderzoek. Zonder hun bereidwilligheid was het onderzoek niet mogelijk geweest. Verder bedanken we de behandelend logopedisten, (logopedist-) onderzoeksassistenten, behandelcoördinatoren en studenten. We bedanken ook subsidiegever SIAC-Programmaraad Verbindend Vernieuwen, Pento, NSDSK en Auris. Tot slot gaat onze speciale dank uit naar Astrid Kruythoff-Broekman (voorheen NSDSK), Gerti Rijpma (voorheen Pento AC Amersfoort) en Sjoeke van der Meulen (voorheen UMC Utrecht).
Literatuurlijst
- Balkom, H. van, Verhoeven, L., Van Weerdenburg, M., toep, J.(2010). Effects of parent-based video home training in children with developmental language delay. Child Language Teaching and Therapy, 26, 221–237.
- Baxendale, J. & Hesketh, A. (2003). Comparison of the effectiveness of the Hanen Parent Programme and traditional clinic therapy. International Journal of Language and Communication Disorders, 38, 397-415.
- Bruinsma, G. (2017). Het behandelplan opstellen. In: Gerrits, E., Beers, M., Bruinsma, G., & Singer, I. Handboek Taalontwikkelingsstoornissen. Bussum, Nederland: Coutinho, 180-182.
- Camarata, S. (1993). The application of naturalistic conversation training to speech production in children with speech disabilities. Journal of Applied Behavior Analysis, 26, 173-182.
- Camarata, S. (2002). Treating speech disorders in preschool children. Paper presented at the Disabilities Conference, The John Hopkins University, Baltimore.
- Camarata S, Yoder P, Camarata M. (2006). Simultaneous treatment of grammatical and speech-comprehensibility deficits in children with Down syndrome. Down Syndrome Research & Practice. 11:9–17.
- Camarata, SM (2010). Naturalistic intervention for speech intelligibility and speech accuracy. In AL Williams, S McLeod & RJ Mc-Cauley (Eds.), Interventions for speech sound disorders in children. (pp. 381-405) Paul H Brookes Publishing, Michigan, USA, 381-407.
- Dungen, L. van den. (2007). Taaltherapie voor kinderen met taalontwikkelingsstoornissen:verantwoording van behandeldoelen TOS & behandelsuggesties voor kinderen met een taalniveau van 0 tot 6 jaar. Bussum: Couthino.
- Ewijk, L. van, Zaalen, Y. van, Wal, N. ter, Schaaf, A. van der, Gerrits, E. (2018). Kennisagenda Logopedie. NVLF, Woerden
- Earle, C. and Lowry, L., 2006, Target Word: The Hanen Program for Parents of Children Who are Late Talkers (Toronto, ON:The Hanen Centre).
- Forsyth P., Kennedy H., & Simpson R. (1995). An evaluation of video interaction analysis in families and teaching situations. Professional development initiatives. Edinburgh: SED.
- Gerrits, E. & Doornik, A. van (2012). Resultaten evaluatie TOLK voor taalontwikkeling. Lectoraat Logopedie, Hogeschool Utrecht.
- Gerrits, E., Beers, M., Bruinsma, G., & Singer, I. (2017). Handboek Taalontwikkelingsstoornissen. Bussum: Uitgeverij Coutinho
- Gerrits, E., de Jong, J., Zwitserlood, R.L.M., Klatte, I. (2019). The Netherlands. In: Managing children with developmental language disorder. Law, J., McKean, C., Murphy, C.A., Thordardottir, E. (Eds). Oxon: Routledge Publishers
- Heim, M.J.M., & Jonker, V.M. (1996). De implementatie van het COCP-programma. Een evaluatie-onderzoek. Amsterdam: Instituut voor Algemene Taalwetenschap, Universiteit van Amsterdam.
- Heim, M., M. Veen & F. Velthausz (2011). COCP in de VG, Onderzoek naar de effecten, de implementatie en de sociale validiteit van het COCPvg-programma in de Esdégé-Reigersdaal. Amsterdam: COCP-publicaties
- Ingersoll, B., & Dvortcsak, A., bewerking Roeyers e.a. (2013). Trainen van sociaal-communicatieve vaardigheden bij kinderen met een autismespectrumstoornis. Uitgeverij ACCO, Leuven, Belgium
- Ingersoll B., Wainer A.L., Berger N.I. (2016). Comparison of a selfdirected and therapist-assisted telehealth parentmediated intervention for children with ASD: a pilot RCT. Journal of Autism and Developmental Disorders 46: 2275–2284.
- Klatte, I.S., Luijten, M., Singer, I., Gerrits, E. (2019a). ENGAGE. De positieve invloed van het opstellen van behandeldoelen met ouders. Nederlands Tijdschrift voor Logopedie, 91, 4, 18-26
- Klatte, I.S., Harding, S., & Roulstone, S. (2019b). Speech and language therapists’ views on parents’ engagement in Parent-Child Interaction Therapy (PCIT). International Journal of Language and Communication Disorders.
- Kruythoff-Broekman, A., Wiefferink, C., Rieffe, C., & Uilenburg, N. (2016). Effectiviteit van Target Word bij ‘late talkers’. Tijdschrift voor de Jeugdgezondheidszorg 48:134–139
- Kruythoff-Broekman, A., Wiefferink, C., Rieffe, C., & Uilenburg, N. (2019). Parent-implemented early language intervention programme for late talkers: parental communicative behaviour change and child language outcomes at 3 and 4 years of age. International
- Journal of Language and Communication Disorders, 54, 451–464.
- Lawler, K., Taylor, N. F. and Shields, N. (2013). Outcomes after caregiver- provided speech and language or other allied health therapy: a systematic review. Ar